De Ademdief – Proloog

Het drankje was klaar. Na wekenlang kruiden en planten verzamelen, hulp inroepen en roeren was het klaar. Vandaag zou de dag zijn waarop ze eindelijk wraak kon nemen op degene die haar onteerd had. Die haar zo bruut behandeld had, dat ze nooit meer een kind onder haar hart zou kunnen dragen. Die wetenschap deed meer pijn dan alle andere wonden bij elkaar. De lichamelijke wonden waren allang genezen, maar de littekens op haar ziel waren voor eeuwig. Die gingen niet weg. Nooit meer. Haar veelbelovende toekomst viel in duigen. Haar leven was hoe dan ook voorbij.

Het enige dat ze nog kon doen, was ervoor zorgen dat haar belagers óók geen toekomst meer zouden hebben. Ze moesten lijden, net zoals hun kinderen, en al hun ellendige nageslacht.

Met een droevig gezicht roerde ze nogmaals in de pan en legde de lepel neer. Als Aspirata had ze op een andere manier wraak kunnen nemen, maar dat zou niet genoeg zijn. Het zou te snel zijn en zijn zonen zouden het gedrag van hun vader over kunnen nemen.

Dus moest ze daar iets aan doen.

De karmijnrode vloeistof borrelde rustig in de pan, klaar om gebruikt te worden. Het rook naar rozen, de mooiste die in haar tuin groeiden. Ze pakte een stenen tablet van de tafel en liet hem langzaam in de vloeistof zakken. Daarna pakte ze het mes dat ze onder haar rokken verborgen had gehouden en mompelde een paar woorden terwijl ze een sneetje maakte in haar hand. De rode druppels maakten de vloeistof feller van kleur en lieten het tablet oplichten. Eromheen dansten koude, geeloranje vlammen in haar hand en ze wist dat het werkte. Met het mes kerfde ze de naam van haar belager in het tablet en vulde de letters met haar bloed. Meteen lichtten ze op, net als het tablet zelf, en even leek het alsof de wind zijn naam door het vertrek fluisterde.

Tevreden staarde ze naar de vlammen. Het was haar gelukt. Eindelijk was het haar gelukt. Nu moest ze nog één ding doen, anders zouden de vlammen doven en gebeurde er helemaal niets.

Dus pakte ze nogmaals haar mes en zette de punt tegen haar buik, op haar hart gericht. Ze aarzelde even, stond een paar tellen stil bij wat ze ging doen. Hoeveel verdriet haar vader en haar man zouden hebben. Toch kon geen enkel verdriet erger zijn dan wat zij in haar hart voelde.

Het was tijd.

Zo hard ze kon, duwde ze het mes haar lichaam in, recht in haar hart. Ze had de laatste maanden onderzoek gedaan naar de werking van het menselijk lichaam en wist precies waar ze moest steken.

Het deed pijn, maar het was lang niet zo pijnlijk als het vooruitzicht nog langer op deze wereld te moeten blijven. Al snel voelde ze haar kracht afnemen. Haar handen begonnen te trillen en lieten het mes los. Maar dat was niet erg. Het zat er al in, het zou er niet meer uitkomen. Niet zolang zij leefde, in ieder geval.

Haar ademhaling werd zwakker, het vertrek begon te draaien en ze zag alles niet meer helder. Heel even raakte ze in paniek. Heel even dacht ze aan wat de goden van de onderwereld met haar zouden doen. Wat Vanth zou doen. En Charun.

Een tel later kon ook dat haar niet meer schelen, want ze kreeg haar wraak.

Een klein glimlachje verscheen op haar lippen. Haar magie zou haar lichaam verlaten en opgeslokt worden door het tablet. Het zou zo fel stralen als Apulu op een hete zomerdag en zijn licht in alle richtingen verspreiden. Vervolgens zouden de letters en het bloed verdwijnen. Het tablet zou voor andermans ogen een normaal tablet lijken. Niemand zou weten wat ze net had gedaan. Niemand zou het begrijpen.

Ze glimlachte nog één keer en verwelkomde met open armen de zwarte golf die haar overspoelde. Toen ze stierf, gebeurde er precies wat ze had voorzien. De vloek was uitgesproken.

Aan de andere kant van de stad viel een man dood neer. Zomaar.             En niemand wist hoe dat kwam.