Hoofdstuk 2
‘Ik ben blij dat dat mens weg is,’ zegt Clymenza met luide stem. ‘Wie weet hoeveel rebellen ze had kunnen opstoken als ze had mogen blijven.’ Met een gehandschoende hand doet ze alsof ze flauwvalt. ‘Hoewel ze haar beter hadden kunnen doden. Terrania is beter af zonder mensen zoals zij.’
Ik moet de neiging onderdrukken om haar in haar gezicht te stompen. Ik ken niemand die zo verwaand en gemeen is als Clymenza. Ze kleedt zich als een Jonkvrouw, praat als een Jonkvrouw en gedraagt zich als een Jonkvrouw, inclusief zwierende rokken. Maar ze is geen Jonkvrouw. Niet sinds mijn moeder ervoor gezorgd heeft dat haar moeder de titel van Jonkvrouw werd afgepakt. En dat neemt ze me kwalijk. Ze haat me, tot in het diepst van haar zwarte ziel, hoewel ik niet verantwoordelijk ben voor wat mijn moeder heeft gedaan. Een moeder die ik niet eens heb gekend.
‘Ik stel voor dat je je gemene mond houdt, Clymenza.’
Clymenza draait zich om en doet alsof ze me nu pas opmerkt, hoewel ik weet dat ze me vanuit haar ooghoek al die tijd in de gaten heeft gehouden. ‘Volgens mij hoor ik ergens een muis piepen,’ zegt ze op hooghartige toon. Een paar meisjes achter haar beginnen te giechelen.
Ik negeer haar opmerking. ‘Ik heb gehoord dat je vanavond meedoet aan het Festival. Ik wens je veel succes.’
Clymenza knijpt haar ogen tot spleetjes. Ze wordt er niet bepaald aantrekkelijker van als ze dat doet. Haar neus rimpelt en haar mond ziet eruit alsof ze een slok azijn heeft genomen. ‘Ik ben slimmer, mooier en begaafder dan die andere vier zielenpieten. Zij maken geen schijn van kans om de Uitverkorene te worden als ik meedoe.’
Nu is het mijn beurt om te snuiven. ‘Er is meer voor nodig om Uitverkorene te worden. Om te beginnen moet je echt zijn. En jij bent nep. Ik denk niet dat Kyma op een nep-Jonkvrouw zit te wachten. Hoewel, er is één ding waar je als Jonkvrouw heel goed in zult zijn, en dat is op je luie kont zitten en bevelen uitdelen.’
Clymenza balt haar vuisten, trillend van woede.
‘Ik zou maar een beetje kalmeren als ik jou was,’ ga ik onverstoorbaar verder. ‘Met een rood gezicht zal je de wedstrijd nooit winnen. De Beschermvrouwe kiest geen meisje dat eruit ziet als een tomaat, vooral niet als de binnenkant rot is.’
De klap die volgt, verwachtte ik al. Ik weer me af met mijn armen, haal de zwaartekracht onder mijn voeten weg terwijl ik spring en land een heel stuk verderop. Ik weet dat ik haar niet moet provoceren, maar ik kan het niet laten. Ze haalt het bloed onder mijn nagels vandaan. En ze heeft al zoveel rottigheid met me uitgehaald.
Een muur van water komt op me af, en ik begin te lachen. Dit trucje gebruikt ze altijd. Inventief en creatief is ze nooit geweest. Het water neemt de vorm aan van galopperende paarden en als ik geen magie had, zou ik hard zijn weggerend. Maar ik hoef alleen maar met mijn vingers te knippen. De zwaartekracht onder de waterpaarden wordt vergroot, en er ontstaat een scheur in de grond. Het water valt met een donderende klap naar beneden, in de scheur. Met nog een knip met mijn vingers sluit de aarde zich. Het lijkt alsof er nooit iets is gebeurd.
Grijnzend staar ik haar aan.
Clymenza staat op het punt me tot as te laten vergaan, want haar ogen lijken te bliksemen. Maar ze haalt een paar keer diep adem, draait zich om en sommeert de andere meisjes met haar mee te gaan. Over een uur gaat de zon onder, het moment dat de Ceremonie begint. De festiviteiten in de hele stad zullen op dat moment losbarsten, samen met het vloeien van de wijn en het bier in de tavernes. Clymenza moet ook beseft hebben dat het niet verstandig is om vlak voor haar belangrijke moment de strijd met mij aan te gaan. Maar de haat in haar ogen kan ze niet zo makkelijk verbloemen. Ik heb nu al medelijden met de andere meisjes die meedoen aan de Ceremonie.
Het Festival is inmiddels in volle gang. Muziek klinkt door de straten en overal, niet alleen op de pleinen, zijn dansende vrouwen te zien met zwaaiende rokken en vrolijke gezichten. In tavernes wordt gelachen, geschreeuwd, gegild en gejoeld, en er rolt regelmatig iemand naar buiten. Het is grappig om te zien, vooral als ze meteen daarna in slaap vallen met hun hoofd tegen de muur, of onbegrijpelijke dingen roepen.
In de straat naar de Vuurpoort is een duel bezig tussen een Onderwijzeres die mij vorig jaar nog les heeft gegeven en een begaafd Weefster, iemand die de mooiste jurken, kleden en mantels kan maken. Ze zijn al een half uur bezig. Allebei zijn ze nat van zweet en water, zitten ze onder het stof en lopen er straaltjes bloed langs hun armen, benen en voorhoofd. Maar hun ogen schitteren en met een verbeten grijns om hun mond proberen ze elkaar af te troeven. Ze lijken het heerlijk te vinden om zich zo te laten gaan. Om alle zorgen uit hun gedachten te bannen en even alleen in het moment te leven.
De muziek zwelt aan als vijf meisjes een podium betreden dat opgesteld is op de plek die ik altijd vermijd: tussen de Fontein en het Huis van de Geest. De Beschermvrouwe komt in een kobaltblauwe mantel naar buiten. Haar gezicht ligt verscholen achter haar wijde capuchon. Met beheerste passen loopt ze naar de Fontein, waar ze op het water gaat staan. Ze stuwt het water onder haar voeten omhoog, zo hoog dat ze de hele stad van bovenaf moet kunnen zien, en heft haar armen. De capuchon glijdt van haar hoofd als ze naar de hemel kijkt.
‘Er is een tijd geweest van bloedvergieten, van wreedheden tegen de mens. Het was een tijd van schaduw, achterdocht en verraad, van macht in de verkeerde handen. Van vervolgingen en waanzin. Onze voorouders zijn gevlucht en vonden een toevluchtsoord op dit eiland. Hun magie maakte het land vruchtbaar, de oceaan beheersbaar en de lucht zuiver. Met vuur bereidden ze hun voedsel en hielden ze de warmte van de zon vast tot ze onderging. Ze noemden het Terrania en deelden het op in twee landen: Irinia en Novymir. Zij vonden de sleutel tot balans, en tot op de dag van vandaag zijn wij dankbaar voor wat zij hebben gedaan. Vrede is een groot goed en moet tot in de lengte der dagen behouden blijven.’
‘Vrede is een groot goed en moet tot in de lengte der dagen behouden blijven,’ echoot het merendeel van het publiek.
Ik gaap, want ik ken deze toespraak uit mijn hoofd. Het is ieder jaar hetzelfde. Ieder jaar denk ik erover niet te gaan. Om meteen na het verkopen van mijn spullen weer huiswaarts te keren. Maar iedere keer besluit ik te blijven. Misschien zijn het de lantaarns die overal in cirkelvorm zijn opgehangen, de sfeer in de tavernes en op straat. Misschien zijn het de vrolijke gezichten in een land waar meestal weinig wordt gelachen. Misschien is het de hypnotiserende stem van de Beschermvrouwe die me over de streep trekt. Ik weet het niet. Maar vanavond moet ik met eigen ogen zien of Clymenza wel of niet wordt Uitverkoren om Jonkvrouw te worden, anders blijf ik me vannacht steeds afvragen of het haar gelukt is.
‘Wij, vrouwen, dragen de toekomst in onze schoot. Wij worden door de mannen met respect behandeld, zolang wij hén met respect behandelen. En hoewel er vele verschillen tussen ons zijn, is er één ding wat voor ons de allergrootste prioriteit heeft: balans.’
‘Balans! Balans! Balans!’ De menigte begint enthousiast te roepen, maar de Beschermvrouwe maant ze met een kleine handbeweging weer tot stilte.
‘Zonder balans zal Terrania in verval raken. Zonder balans zullen geesten vergiftigd worden en oogsten verrotten. Mannen en vrouwen zullen strijden om de macht. Zonder balans zal er chaos zijn. En op chaos volgt meestal de dood. Maar, dames, vandaag is een feestelijke aangelegenheid. Het Festival der Elementen zal gehouden worden zolang ik leef, en de generatie na mij, en alle generaties die daarna volgen. Dames, ik presenteer u: de Ceremonie!’
Een daverend applaus galmt over het plein en door de straten. Het duel tussen de Onderwijzeres en de Weefster is tijdelijk gestaakt. Vol adoratie kijken ze naar de vrouw die op een troon van water de menigte met woorden staat op te zwepen.
De vijf meisjes, waaronder Clymenza, zijn allemaal gekleed in een mouwloze witte hemdjurk met een simpele zilveren band om hun middel. Ze staren met open mond naar de Beschermvrouwe, die haar watertroon een stukje laat zakken om ze te kunnen aankijken.
‘Anna, Lia, Ignissa, Fatima en Clymenza. Kom naar voren.’
De meisjes kijken elkaar onzeker aan, pakken elkaars hand en lopen langzaam naar voren, tot ze bij de rand van het podium staan. Breed lachend kijken ze naar de menigte die nu hun namen scandeert.
De Beschermvrouwe glimlacht ook. ‘Eén van jullie zal de kans krijgen om Jonkvrouw te worden, en daarmee een beter leven voor zichzelf kunnen opbouwen. Eén van jullie zal het voorrecht hebben om een Elitair toegewezen te krijgen als partner in de Oogststreek…’ Het meisje dat Anna heet, giechelt na die woorden. Haar wangen worden rood. ‘Eén van jullie krijgt vijftigduizend goudstukken en een huis hier in de stad toegewezen. Eén van jullie wordt… de Uitverkorene,’ besluit de Beschermvrouwe.
Niet Clymenza, niet Clymenza. O lieve Godin, laat het alsjeblieft niet Clymenza zijn.
‘Jullie hebben de afgelopen weken laten zien wat jullie in huis hebben. Jullie magie en jullie intelligentie is getest, en ik moet zeggen dat jullie allemaal boven gemiddeld hebben gescoord. Dat is iets om trots op te zijn, dames, ook al word je niet tot Uitverkorene gekozen. Onthoud dat goed.’
Lia en Ignissa geven elkaar een knipoog.
‘Dan is nu het moment aangebroken. Wie. Is. De. Uitverkorene?’
De Beschermvrouwe weet het wel spannend te maken. Bij ieder woord kijkt ze een ander meisje aan, die daarop allemaal ongemakkelijk met hun voeten beginnen te schuiven. Alleen Clymenza is een uitzondering. Zij geniet van de aandacht op het podium en voelt zich duidelijk als een vis in het water. Toch kan ik de spanning in haar ogen zien, dat waarschijnlijk wedijvert met de haat die ik er een paar uur geleden nog in zag. Er is niets wat ze liever wil dan Jonkvrouw worden. Ze zal haar vriendinnen zonder aarzelen een mes in de rug steken als dat ervoor nodig is.
‘De Uitverkorene is… Fatima!’
De menigte ontploft. Fatima’s naam wordt geroepen. Er wordt gejuicht. Er worden handen en armen de lucht in gestoken.
De Beschermvrouwe verandert haar watertroon in een loopbrug die steeds langer wordt en uiteindelijk het podium raakt. Ze gebaart Fatima erop te stappen.
Fatima bloost, hoewel het moeilijk te zien is met haar getinte, karamelkleurige huid. Haar ravenzwarte haren omlijsten haar mooie rondje gezichtje. Ze kijkt onzeker naar haar moeder, oma en iemand die haar overgrootmoeder moet zijn. Haar moeder geeft haar glimlachend een bemoedigend knikje, haar oma en overgrootmoeder klappen in hun handen en draaien dansend om elkaar heen. Daarop richt Fatima haar donkere ogen op de Beschermvrouwe en stapt de loopbrug op. Het water houdt haar, alsof het een brug is van hout en steen. De brug is zo solide, dat er nog geen druppel water op de mensen eronder terecht komt. De magie van de Beschermvrouwe is legendarisch, zeggen ze, en kent nauwelijks grenzen. Er kruipt een rilling over mijn rug. Ik moet er niet aan denken haar vijand te zijn. Om het tegen haar te moeten opnemen terwijl je van te voren al weet dat je de strijd gaat verliezen.
Fatima loopt steeds sneller en zekerder naar de Beschermvrouwe toe. Trots en met een grote glimlach overbrugt ze de laatste stappen, waarna de Beschermvrouwe haar feliciteert met het behalen van de felbegeerde titel. Uit haar mantel haalt ze een bloemenkrans die bestaat uit takjes, witte roosjes en irissen. Het symboliseert de onschuld van een meisje dat nog niet naar de Oogststreek is geweest. Tevens symboliseert het vertrouwen en hoop op een goede toekomst. Fatima kan dit allemaal goed gebruiken, vooral als ik zie hoe Clymenza naar haar kijkt. Wat Clymenza betreft ben ik opgelucht dat ik morgen wegga. Ik ben immers twee weken ouder dan zij. Fatima zal het echter niet makkelijk krijgen de komende weken. Hoewel ze nu officieel een Jonkvrouw is, betekent het niet dat ze veilig is. Clymenza’s wraak kan zoet zijn, dat weet ik als geen ander. In stilte beraamt ze haar plannetjes, en op een onbewaakt moment brengt ze ze ten uitvoer.
De Beschermvrouwe zet de bloemenkrans op Fatima’s hoofd, terwijl het publiek haar naam blijft roepen. Ze pakt Fatima’s hand en steekt hem in de lucht. Fatima straalt. Haar ogen weerkaatsen het licht van de lantaarns die overal zijn opgehangen, als oplichtende sterretjes in een zwarte duisternis. Ze ziet er prachtig uit. Gelukkig.
Plotseling voel ik een allesoverheersende drang om naar huis te gaan. Ik wil de rest van de avond doorbrengen met de enige persoon die mij echt kent. Samen gaan we de vispastei maken, met bramentaart toe. We zullen kletsen tot de zon opkomt, want de eerstkomende paar jaar krijgen we die kans niet meer. Ik moet oma laten weten hoeveel ik van haar hou, en dat ik aan haar zal denken in de Oogststreek.
Met ferme stappen loop ik met een bijna gewichtloze kar in de richting van de Aardetoren, wetende dat het verschrikkelijke niemandsland op me wacht. Hoewel er veel minder in de kar ligt dan op de heenweg, zal ik er toch nog een flinke kluif aan hebben. Ik zal mijn handen vanavond met zalf moeten insmeren om het eelt te verzachten en mijn vermoeide voeten in een helend badje moeten stoppen. Gelukkig is de zon onder en staat er inmiddels een verkoelend briesje.
Maar hoewel ik het niemandsland vervloek en de pijn in mijn vingers verbijt, verschijnt er toch een grijns op mijn gezicht. Clymenza heeft niet gewonnen. Ze is niet de Uitverkorene. Kennelijk bestaat er toch zoiets als gerechtigheid.