‘No! Per favore!’ De taxichauffeur is onverbiddelijk en zet me zonder pardon op straat. Hij is volkomen immuun voor mijn smeekbedes en scheurt met een rotgang weg. Vloekend pak ik mijn telefoon om Mare te bellen, maar kom dan tot de afschuwelijke ontdekking dat de batterij leeg is. Shit. Ik tuur in de verte, maar het enige wat ik zie is zwart, slecht onderhouden asfalt, droog gras en een paar defecte lantaarnpalen. De droge hitte van vanmiddag heeft plaatsgemaakt voor een broeierige, warme nacht, en er staat geen zuchtje wind.
Vakantie. Dat woord staat symbool voor zon, zee, strand en lol maken. Volgens Mare laat het je je zorgen van thuis vergeten. Mijn zus dacht me een plezier te doen door me met haar vriendinnen mee te laten gaan naar Monte del Lago, een dorpje in Umbrië waar niemand ooit van heeft gehoord. Behalve Lisa en Fiore dan, want hun nonna heeft er een enorm landgoed aan het Lago Trasimeno, met een pittoresk gastenverblijf waarin we drie weken mogen bivakkeren.
Maar hoe mooi het hier ook is, ik ben niet echt in de stemming om vakantie te vieren. Vakantie is geen medicijn. Het haalt de verloren tijd niet terug. Jaren waarin ik mezelf ervan overtuigde dat Nout en ik een toekomst hadden. Dat de platonische seks, de oppervlakkige gesprekken en het vele overwerken normaal waren. We namen elkaar voor lief, maar we hadden niet lief. Niet meer. Pas toen Nout de stekker eruit trok, realiseerde ik me hoe we gevangen hadden gezeten in een relatie waarin we beiden niet echt gelukkig waren.
Toch vind ik het na ruim een maand nog steeds moeilijk om dat gestructureerde en overzichtelijke leventje los te laten. De plotselinge vrijheid overmant me. Ik zou mijn vleugels uit moeten slaan, maar ik heb geen idee hoe ik dat moet doen.
Nu sta ik hier alleen, in het holst van de nacht, na een feestje in San Feliciano. Misschien had ik niet halverwege de rit tegen de taxichauffeur moeten zeggen dat mijn portemonnee nog in Mare’s tas zit. Mijn voeten doen pijn, dus ik gesp mijn schoenen los en loop op blote voeten verder. De steentjes op het asfalt prikken, maar het is beter dan de veel te hoge hakken die ik van Mare moest dragen. Voor het geval ik een sexy Italiaan tegen het knappe lijf zou lopen.
Nou, Mare, dat is niet gelukt. Het enige wat ik tegen het lijf liep, was een glas rode wijn.
Mijn lichtroze haltertopje is nu donkerrood en niet meer te redden.
Een auto nadert me van achteren, mindert vaart en gaat stapvoets naast me rijden. Meteen slaat mijn hart op hol. Mijn geest kwelt me met gedachten aan psychopaten, smerige kelders en martelwerktuigen.
Het raampje aan de passagierskant schuift langzaam omlaag. Een zwartharig, mannelijk hoofd buigt zich naar me toe en roept in het Engels: ‘Hulp nodig, signorina?’ Het klinkt zangerig, met een rauw randje.
Ik maak een afwerend gebaar. ‘Nee, dank je.’
‘Weet je het zeker?’
De auto staat bijna stil, maar ik blijf stug doorlopen. ‘Heel zeker.’
Het raampje is nog geen halve meter van mij verwijderd, en als hij verder mijn kant op buigt, zie ik dat er een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht ligt. Zijn donkere ogen priemen dwars door mijn huid, alsof hij in een oogopslag ziet wie ik diep vanbinnen ben. Het bezorgt me rillingen van mijn kruin tot aan mijn tenen.
‘Je ziet er verloren uit.’
Is het zo duidelijk? Kennelijk ben ik er erger aan toe dan ik dacht. Ik recht mijn rug en kijk dapper terug. ‘Misschien ben ik in de loop der jaren mijn vleugels verloren, maar dat betekent niet dat ik niet meer kan vliegen.’
Shit. Waarom zeg ik zulke dingen? Nu denkt hij dat ik gek ben. Ach, misschien maar beter ook. Misschien jaagt het hem wel weg.
Maar hij gaat niet weg. Er speelt een glimlachje om zijn lippen. Hoofdschuddend wijst hij naar mijn geruïneerde topje. ‘Dat is mijn schuld. Ik struikelde. Laat me je op zijn minst naar huis rijden om het goed te maken.’
‘Was je ook op het feest?’ Het zweet breekt me uit. Is hij me gevolgd?
Hij knikt. ‘Ik wilde mijn excuses aanbieden, maar toen was je al weg.’
Dat kan kloppen. Zelfs Mare had niet door dat ik wegging. Waarschijnlijk heeft ze nog steeds geen idee. Ik heb niets gezegd, omdat ik haar avond niet wilde verpesten. Daar heb ik nu spijt van. Ik wil dat ze bij mij is, en niet bij die jongen met wie ze ongetwijfeld het bed deelt. Of een muur, of een wasmachine. Mare heeft het op de gekste plekken gedaan. Ze is avontuurlijk, spontaan en impulsief. Soms vraag ik me af hoe het kan dat ze mijn tweelingzus is, want ik ben compleet het tegenovergestelde.
‘Dat is aardig van je, maar het is echt niet nodig.’
De man laat zijn blik over mijn lichaam gaan, op een manier waarop mijn wangen gloeien en mijn hart spontaan vergeet op welk ritme het hoort te kloppen.
‘Bene,’ zegt hij na een paar seconden die wel minuten lijken. Hij veert terug in zijn stoel en trapt het gaspedaal in. Even ben ik opgelucht, maar dan zet hij een paar meter verderop de auto aan de kant en stapt uit. Hij haalt een hand door zijn haar op een manier waarop modellen doen voor een shampooreclame. Meteen krijg ik de neiging dat ook bij hem te doen.
Nou ja, zeg. Doe normaal. Je bent een volwassen vrouw van zesentwintig!
Glimlachend loopt hij mijn kant op en maakt een uitnodigend gebaar met zijn arm. ‘Als ik je niet naar huis mag rijden, laat me dan met je meelopen.’
Ik sta in tweestrijd. Wat moet ik doen? Alle alarmbellen in mijn hoofd gaan tegelijkertijd af. Wat is hij van plan? Hij is groter dan ik, en een stuk sterker. Zijn schouders en bicepsen zien er indrukwekkend uit in zijn smetteloos witte overhemd dat bij de mouwen net iets te strak zit.
Eigenlijk moet ik wegrennen, maar dat kan ik niet. Mijn voeten hebben wortel geschoten. Mijn hart lijkt wel een helikopter dat uit mijn lichaam op wil stijgen. Zijn glimlach houdt mijn lichaam op zijn plaats, terwijl er in datzelfde lichaam een strijd van leven op dood plaatsvindt, in mijn hoofd. Mijn verstand roept: Nee, te gevaarlijk! Maar mijn hart roept: Ja! Ja! Ja!
Mare zou het wel weten. Maar ja, haar acties hebben haar regelmatig in de problemen gebracht. En het laatste wat ik nu kan gebruiken, zijn problemen. Toch heeft ze nergens spijt van, vertelde ze me laatst. Als je niet durft te leven, wat voor leven leid je dan?
‘Wees niet bang, ik doe je niets.’
Dat zeggen psychopaten altijd voordat ze je meenemen hun kelder in. Toch zie ik twinkelingen in zijn ogen, die bij nader inzien niet zo donker zijn als ik dacht. Hij ziet er niet uit als een psychopaat. Zijn gezicht is te open, met die kuiltjes in zijn wangen als hij lacht. Hij zorgt voor slappe benen en mijn helikopterhart lijkt ervan overtuigd dat hij goede bedoelingen heeft, want het dreunt tegen mijn borstkas alsof het in zijn armen wil vliegen.
‘Hoe wist je dat ik niet Italiaans ben?’
‘Je ziet er niet uit als een Italiaanse vrouw. Geloof me, ik ken er genoeg om het verschil te weten.’ Hij werpt me een zijdelingse blik toe. Dan leg hij zijn hand tegen mijn rug en duwt me een stukje vooruit. De plek waar hij me aanraakt voelt warm, het tintelt en het stuurt zoveel volt door mijn lichaam, dat ik even sprakeloos ben. Wat gebeurt er in vredesnaam met me?
De man lacht en steekt zijn hand uit. ‘Fico,’ zegt hij. ‘Piacere.’
‘Vita,’ zeg ik, terwijl ik zijn hand schud. Verontschuldigend haal ik mijn schouders op. ‘Mijn ouders houden nogal van het goede leven.’ Wat ben ik dankbaar dat ze me als tweede naam geen Dolce hebben gegeven. Of andersom, nog erger. Dan had ik de middelbare school niet eens overleefd.
Fico trekt goedkeurend een wenkbrauw op. ‘Ik kan je ouders geen ongelijk geven. Het leven is mooi. Net als jij.’
Met moeite onderdruk ik een spottende lach. ‘Dat zeg je vast tegen alle vrouwen.’
‘Ik zeg het vaker, dat geef ik toe,’ grinnikt hij. ‘Maar alleen als ik het meen.’
Het pleit voor hem dat hij het toegeeft. Bovendien bekijkt hij me inderdaad alsof ik mooi ben. Alsof ik meer ben dan enkel een onderdeel van het huis. Alsof ik het waard ben om gezien te worden.
‘Waarom draag je eigenlijk geen schoenen?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Hoge hakken zijn funest voor je voeten.’
Daar moet hij om lachen. ‘Waarom draag je ze dan?’
‘Omdat mijn zus vindt dat het tijd is dat ik met iemand het bed induik.’
Meteen kan ik mijn tong wel afbijten. Waarom zeg ik dat soort dingen toch? Het is alsof hij me die uitspraken ontlokt. Ik ben niet het type dat eerst iets zegt en dan pas denkt. Verdorie, dit ben ik niet. Het is alsof Mare mijn lichaam heeft overgenomen.
Fico kijkt me nieuwsgierig aan. ‘Heeft het geholpen?’
‘Wat?’ Het is onmogelijk nog iets in mijn chaotische brein te ontwaren. Al mijn gedachten, woorden en zinnen buitelen over elkaar heen. ‘Nee!’ Jemig, wat gênant dit. Ik kan wel door de grond zakken.
‘Waarom niet?’
Geërgerd kijk ik op. ‘Omdat ik niet zo’n soort persoon ben, oké?’
‘Wat voor persoon ben je dan, bella Vita?’ Hij stopt, leunt tegen een lantaarnpaal die zo te zien al lang geleden de geest heeft gegeven en vouwt zijn handen in elkaar. Een deel van mij – het deel dat gek is geworden – wil dat hij met die lange vingers mijn haar achter mijn oor strijkt en ze dan via mijn sleutelbeen naar mijn rug verplaatst, waar ze zich een weg banen naar beneden…
Als je niet durft te leven, wat voor leven leid je dan?
Ik schud mijn hoofd, waarop Fico me grijnzend aankijkt, alsof hij precies weet welk effect hij op vrouwen heeft, en op mij in het bijzonder. Alsof hij de intensiteit waarmee mijn hart en mijn hoofd elkaar in de haren vliegen kan voelen.
Verdorie, wat kan het me eigenlijk ook schelen? Ik ben vrij. Zo vrij als een vogel, maar ik gedraag me alsof ik nog steeds gevangen zit in de relatie met Nout. Misschien heeft Mare in meer dingen gelijk. Misschien kan het niet zoveel kwaad om een keer gek te doen. Als Mare het kan, moet ik het ook kunnen. We hebben immers dezelfde genen.
‘Waarom ben je me gevolgd, Fico?’ Ik moet het weten. Ik moet in zijn ogen zien of hij de waarheid spreekt.
Hij haalt zijn schouders op, zet zich met een voet af van de lantaarnpaal en komt pal voor me staan, waardoor ik plotseling naar adem snak. Hij ruikt naar citrusvruchten en naar hout. Ik vraag me af wat hij doet voor de kost.
‘Ik ken jouw vriendinnen al heel lang. De nonna van Lisa en Fiore is een vriendin van mijn ouders. Ze helpen ieder najaar mee in de olijfgaard die ik op een dag van hen zal erven. Ze hebben me gevraagd of ik je veilig thuis wilde brengen. Maar voordat ik de kans kreeg het voor te stellen, was je al weg.’
Wat? ‘Waarom zei je dat niet meteen?’
Weer een grijns. ‘Omdat het niet de enige reden is dat ik achter je aangegaan ben.’ Hij doet een stap naar voren, waardoor zijn geur opeens overal is. Wanneer hij zijn hoofd naar mijn nek brengt, blijf ik stokstijf staan. Mijn lichaam trilt en roept tegelijkertijd stop en ga door. Hij zal toch niet zomaar… ‘Ik wil je graag helpen je vleugels terug te vinden, Vita,’ fluistert hij met hese stem in mijn oor.
En ik smelt. Nog nooit heeft iemand zoiets tegen me gezegd. Natuurlijk kunnen het lege woorden zijn, maar zo voelt het niet. Ieder woord, iedere letter knalt mijn lichaam binnen met een kracht die me volledig van mijn sokken blaast.
Mijn handen voelen aan alsof ze niet meer van mij zijn als ik zijn haar vastpak, zijn gezicht naar me toetrek en mijn mond op de zijne druk. Een mond die zulke dingen zegt, moet ik gewoon kussen. Even verstijft hij, maar dan slaat hij zijn sterke armen om me heen. Warme adem stroomt tussen mijn lippen door als hij zijn mond een stukje opendoet en met zijn tong de mijne zoekt. Met lange, trage cirkels maakt hij me nog gekker dan ik al was, want dit ben ik niet. De Vita die ik ken, doet zoiets niet.
Maar het kan me niet schelen. Het kan me verdorie geen bal meer schelen. Mijn hart heeft de strijd gewonnen. Ik wil niet meer denken, ik wil alleen nog maar voelen.
Fico laat een lage kreun ontsnappen als ik mijn handen onder zijn T-shirt stop en ze over zijn rug laat glijden. Ik klamp me aan hem vast zoals ik me ooit aan mijn oude leven vastklampte. Misschien is Fico de reddingsboei die ik zo hard nodig heb. Misschien waren het niet alleen mijn vleugels die ik ben verloren, maar ook mezelf, ergens in de loop der tijd.
Fico tilt me op en kust me zo hartstochtelijk, dat ik bang ben dat mijn stuiterende hart het begeeft. ‘Waar gaan we naartoe?’ hijg ik tussen de kussen door.
‘Kan me niet schelen,’ gromt hij. ‘Zolang het maar uit het zicht van anderen is.’
Hij baant zich met mij in zijn armen een weg door het droge gras en stopt pas wanneer we een verlaten, stenen schuur tegenkomen. Zijn auto is vanaf hier nauwelijks nog te zien. Er gaan geen alarmbellen af in mijn hoofd als hij me neerzet en zijn T-shirt over zijn hoofd trekt. Ik zie een lichaam dat ik zelfs in mijn stoutste dromen nooit ben tegengekomen. Het duurt niet lang, of mijn topje en zwarte rokje liggen nutteloos op de houten vloer van de schuur. Ik zou me ongemakkelijk moeten voelen in mijn ondergoed, maar dat is niet zo. De manier waarop Fico naar me kijkt, laat me juist vrouwelijk voelen. Begerenswaardig.
‘Bella Vita,’ mompelt hij voordat hij zijn broek uitschopt en ons van onze resterende kledingstukken bevrijdt. Hij boort zijn blik recht in de mijne, terwijl hij met zijn hand mijn borst omklemt en met zijn duim over de tepel strijkt. Mijn lichaam reageert meteen en vraagt om meer. Veel meer. Met een trage grijns laat Fico zijn andere hand zakken tot hij me aanraakt op de plek waar ik hem het allerliefst wil voelen. Hij draait kleine cirkeltjes met zijn beide duimen, waarop ik mijn hoofd in mijn nek gooi en een kreet laat ontsnappen. Jemig, wat heb ik al die jaren gemist? Dit is hemels.
Als ik het niet meer hou, tilt hij me opnieuw op en glijdt hij voorzichtig bij me naar binnen. Ik kan me niet herinneren dat hij een condoom heeft gepakt, maar ergens heeft hij kennelijk de tijd gevonden er een om te doen. Hij duwt me tegen de muur, houdt een hand onder mijn billen om me te ondersteunen en pakt met zijn andere hand mijn kin beet, zodat ik hem wel aan moet kijken. Hij trekt zich een stukje terug, voordat hij met kracht in me stoot, dieper dan ik ooit heb ervaren. En hij stopt niet. Hij doet het opnieuw, en opnieuw, en opnieuw.
‘Vlieg weg, Vita, en neem mij met je mee,’ fluistert hij hees, terwijl hij mijn blik vasthoudt. Hij versnelt zijn tempo, waardoor mijn billen ruw tegen de muur worden gedrukt, maar ik kan me er niet druk om maken. Ik ben alleen maar bezig met hoe het voelt. En Fico voelt zo… meer dan goed. Een sensatie die haar weerga niet kent, bouwt zich op in mijn onderbuik, en plotseling begrijp ik Mare een stuk beter. Dit is ongelooflijk. Dit is léven.
Ik wil avontuur, ik wil vliegen. Dus spreid ik mijn vleugels en vlieg weg, op golven van genot die eindeloos lang door mijn lichaam rollen.
Zijn hoogtepunt komt vlak na dat van mij. Het is prachtig om te zien hoe zijn pupillen zich verwijden, hoe zijn gezicht verkrampt en zich daarna ontspant. ‘Mio Dio, Vita,’ hijgt hij, terwijl hij zijn hoofd op mijn schouder laat vallen en lieve kusjes in mijn nek plant.
Zo blijven we een tijdje staan, zwijgend, net zolang tot hij zich uit me laat glijden, het condoom aan de kant gooit en teder mijn gezicht streelt. ‘Die blos staat je goed,’ zegt hij zachtjes. ‘Die wil ik vaker zien.’
Ik lach. Voor het eerst in tijden lach ik echt. ‘Zeg je dat ook vaker?’
Met een scheve grijns drukt hij een kus op mijn mond. ‘Alleen als ik het meen.’ Hij brengt zijn lippen heel dicht bij mijn oor. ‘Mag ik je dit keer wel naar huis rijden?’
Ongeduldig sla ik mijn armen om hem heen. ‘Straks. Ik wil nog één keer vliegen.’
Fico knippert verleidelijk met zijn lange, zwarte wimpers. ‘Niet zo’n persoon, hè?’ grinnikt hij.
Ik heb nog net tijd om te glimlachen voordat hij mijn mond en daarna mijn lichaam opnieuw voor zichzelf opeist. Ik moet mijn best doen niet om mezelf te lachen, want het is zo freaking bizar. Ik, Vita, sta te seksen met een onbekende, maar o zo sexy Italiaanse man. Tegen een múúr. Misschien ben ik te naïef om zijn woorden te geloven. Misschien had hij alleen maar zin in seks en zie ik hem na vanavond, ondanks zijn mooie woorden, nooit meer terug. Hoe dan ook, zijn ogen en zijn lichaam liegen niet. Vanavond wil hij me, en ik wil hem. Ik ga mijn hart volgen en zie wel hoe het loopt. Ik durf eindelijk te leven, Mare. Je kunt trots op me zijn.